Harrie Lavreysen mikt na wereldtitel sprint op olympisch goud
De snelste ter wereld
Op een wielerbaan van 250 meter is niemand ter wereld sneller dan Harrie Lavreysen uit Luyksgestel. Bijna 75 kilometer per uur haalt hij dan, geperst uit dijen met een omtrek van 68 centimeter. Zijn snelheid bezorgde hem al drie wereldtitels op de baan én de Gerrie Knetemann-trofee als de Renner van de Toekomst in 2018.
Als Harrie Lavreysen slaapt, rusten zijn polsen in de lussen die aan een speciaal broekje vastzitten. ,,Daardoor kunnen mijn armen niet boven mijn hoofd uitkomen. En zo kunnen mijn schouders niet opnieuw uit de kom schieten. Het is niet fijn, zo’n broekje, maar het is de enige beperking die ik heb. Ik kan alle trainingen doen. Ik heb het er graag voor over.”
Zó kwetsbaar zijn de schouders van Harrie Lavreysen (22) dat ze zelfs zijn hele sportieve carrière tot nu toe bepalen. Want de wielerbaan in zijn huidige woonplaats Apeldoorn, een eind weg van thuis in Luyksgestel, was nooit zijn dagelijkse domein geworden als het schoudergewricht niet telkens uit balans was geraakt. Minstens 25 keer, misschien wel 30 keer, schoot de schouder uit de kom. Vier operaties, drie keer rechts, één keer links.
Op zulke broze schouders draagt hij nu trots de regenboogtrui, als wereldkampioen op de sprint. Maar nooit zal hij vergeten dat zijn perspectief jarenlang elders lag, op de BMX-fiets. Op zijn zesde al raakte Harrie Lavreysen in de ban ervan. ,,In Luyksgestel ligt een BMX-baan en een paar jongens uit de buurt gingen daar regelmatig naar toe. Het leek me wel leuk om mee te doen. Dat ging goed. Op de BMX werd ik drie jaar achtereen Europees kampioen. Bij de Boys 14, bij de B 15 en bij de B 16. Daardoor kwam in een talentenprogramma terecht en kon ik naar Papendal komen. Mijn droom kwam uit, want ik wilde altijd al graag topsporter worden.”
Papendal, het nationaal sportcentrum aan de groene rand van Arnhem, is voor menig talent de springplank naar titels en medailles. Hier vinden ze de gewenste faciliteiten, hier staat hun leven in dienst van de sport. ,,Ik was net 16 toen ik naar Papendal ging. Ik kreeg alle steun van mijn ouders. Ik kon in Arnhem mijn vwo afmaken, maar in de tijd dat ik er als BMX’er woonde, heb ik bijna nooit aan wedstrijden meegedaan, ik was al die tijd geblesseerd.”
Wanneer kwam de ommekeer?
,,Ergens in april of mei 2015, in Valkenswaard, schoten allebei mijn schouders uit de kom. Nou is het genoeg geweest, dacht ik toen. Samen met mijn ouders heb ik toen besloten ermee te stoppen. Een schouderoperatie kost je een half jaar Diezelfde week nog ben ik overgestapt naar het baanfietsen.”
Ging dat dan zomaar?
,,Op Papendal zaten de baancoaches al langer aan mij te trekken. ‘Train eens een keer mee, probeer het eens op de baan’, in die trant ging dat. Ik wist ook wel van mezelf dat ik snelheid in m’n benen had. Dus ik dacht, dat doe ik dan wel effe. Die overstap heb ik onderschat. De eerste jaren heb ik het heel zwaar gehad, ook omdat ik in het krachthonk minder werd.”
Je zat toen ook nog met je schouders te tobben.
,,In december 2015 ben ik rechts geopereerd, in februari links. Ik ben er ruim een half jaar uit geweest. In die tijd kun je nog wel trainen, maar de echt grote stappen heb ik pas gemaakt toen ik wedstrijden op de baan begon te rijden. Daarna is het razendsnel gegaan.”
Wie gaf het zetje om naar de baan te switchen?
,,Niet specifiek iemand. Ik kwam bij Steve McEwen terecht, de talentcoach, een Schot, hij zit nu in Israël. Maar ik kwam ook onder René Wolff te vallen. Die was na tien maanden weg. Met hem had de baanploeg op de Olympische Spelen in Rio goed gepresteerd. Ik kwam er na Rio pas bij, nadat ik hersteld was van mijn operaties. Bijna alles wat René toen eiste, en wat de aanleiding was om te vertrekken als bondscoach, hebben we nu wel. Een bewegingswetenschapper, een videoanalist, een assistent-coach, geld voor trainingsstages, de ontwikkeling van een nieuwe fiets. Dat soort zaken.”
Wat ontdekte jij zelf op de baan?
,,BMX is een hele goeie basis gebleken. Kracht had ik al, stuurmanskunst ook daardoor. Dat ik kon sprinten wist ik ook wel. Dat ontdek je al op je BMX-fiets, op de wegfiets. Op de baan moet je dat finetunen, ik wilde het helemaal perfect hebben.”
***
LICHAAMSBOUW
Kracht bezit Harrie Lavreysen van nature. ,,Ik ben altijd al stevig gebouwd geweest. Het zit wel in de bouw van mijn familie. Mijn vader heeft ook flinke beenspieren. Doordat wij op de baan hele zware dingen doen, vormen zich veel lactaten in de spieren. Daar krijg je dikke bovenbenen van. Mijn bovenlichaam is verder vrij normaal, niet bijzonder, zeker in vergelijking met mijn bovenbenen”
De lichaamsbouw van Harrie Lavreysen (1.81 meter, 92 kilo) inspireerde Wilfried de Jong voor zijn wekelijkse column in NRC tot een lyrische beschrijving:
‘Zijn pols heeft de vorm aangenomen van een kuit, zijn bovenarm lijkt een volwassen dij. De bovenbenen doen denken aan varkenspoten die mannen in bebloede overalls vanuit een vrieswagen naar de slagerij sjouwen. Die hele bonk vlees wordt vlak voor de start van een nummertje sprinten in een strak aerodynamisch pak gehesen.’
De turbo-dijen vormen het meest imposante lichaamsdeel van Harrie Lavreysen, 68 centimeter in omtrek. Het houdt hem niet bezig. ,,Het is wel eens lastig bij het kopen van een broek. Verder sta ik er niet bij stil.”
De krachtsexplosies van Harrie Lavreysen hebben hem niet alleen wereldkampioen gemaakt, ze vormen ook een belangrijk wapen binnen het Nederlandse trio dat de wereldtitel teamsprint in bezit heeft. In drie keer 250 meter rijdt ieder daarbij een ronde op kop, in een mixture van kracht en snelheid. ,,Ik ben de tweede man, die de snelheid zo hoog mogelijk moet houden. In de eerste ronde telt de explosieve kracht. De starters zijn meestal wat kleinere, explosieve types.”
Hoe hard gaat het dan?
,,In de eerste ronde gaan we in 17 seconden van nul naar 70 kilometer per uur. Bij de wereldkampioenschappen in Pruszkow, in februari, heb ik de snelste tijd ooit over 250 meter gereden, 12,17 seconden, dat is 73,95 kilometer per uur. Mijn snelste tijd over 200 meter met vliegende start staat op 9,492 seconden, dan zit je aan bijna 76 kilometer. Gestoord eigenlijk, zo snel, denk ik wel eens als ik in de auto op die snelheid zit.”
Zijn jullie in de trainingen nooit sneller?
,,Nee, want dan heb je geen wedstrijdmateriaal. Door die tijden in de wedstrijden wist ik dat ik sneller kon zijn dan Jeffrey. Met die 9,492 in Parijs heb ik het Nederlands record afgepakt van Jeffrey.
***
SPORTPLOEG VAN HET JAAR
Jeffrey is Jeffrey Hoogland, wereldkampioen op 1 kilometer in 2018 en mét Harrie Lavreysen als teamgenoot twee jaar achtereen triomferend op de WK teamsprint. Dit jaar werd het trio daarvoor gehonoreerd met de verkiezing tot Sportploeg van het jaar 2018. Voor de positie van nummer drie die op kop komt voor de laatste ronde, moet Hoogland concurreren met Matthijs Büchli. Voor de starterspositie wedijveren Roy van den Berg en Nils van ’t Hoenderdaal met elkaar.
Harrie Lavreysen lijkt stevig in het zadel te zitten als de nummer 2 die de snelheid optimaal moet houden. ,,Het moet nog bekeken worden hoe we het olympisch gaan doen. Ik ben nu nog de enige tweede man. Ik zie er nog wel een paar zich komen melden daarvoor. Naar de Olympische Spelen in Tokio volgend jaar, dat wil iedereen toch.”
Als regerend wereldkampioen sprint lonkt voor Lavreysen ook individueel olympisch goud in Tokio. Alles is afgestemd op dat doel. Hij kan daarmee in de voetsporen treden van Jacques van Egmond (1908-1969), die in 1932 als tot nu toe enige Nederlander goud won op de olympische sprint. Indrukwekkender is de Nederlandse inbreng op de erelijst van wereldkampioenen sprint waarop sinds 1992 geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen profs en amateurs. Liefst vijf keer ging de regenboogtrui naar Piet Moeskops. Arie van Vliet (3 keer), Theo Bos (3), Jan Derksen (2), Leijn Loevesijn (1) én Jaap Eden (1) mochten zich wereldkampioen noemen.
Het WK sprint kent een illustere galerij met grootheden als Koichi Nakano (10 titels) en Antonio Maspes (7), maar de historie telt niet voor Harrie Lavreysen. ,,Theo Bos heeft de baansport natuurlijk groot gemaakt in Nederland. Chris Hoy is een beroemdheid. Hij kwam zich vorig jaar in Londen aan mij voorstellen, heel bijzonder vond ik dat, mooi. Van Jan Derksen weet ik dat hij ooit in de enige andere Nederlandse finale op het WK, voor die tussen Jeffrey en mij, heeft gewonnen van Arie van Vliet. Dat weet ik omdat Theo Bos mij een foto heeft laten zien. Mijn eerste sprintwedstrijd die ik won was de GP Jan Derksen. Dat was in Amsterdam, in 2017.”
Theo Bos leeft zich uit de keirin, die verdient er goed aan in Japan. Niks voor jou?
,,Dat ik Nederlands kampioen werd op de keirin, vond ik wel leuk, vooral ook omdat het plannetje dat ik had bedacht zo mooi uitkwam. Eigenlijk telde het NK niet voor mij. Je moet meedoen, maar het zat niet in mijn planning. De dag voordat ik de sprint moest rijden, had ik nog gewoon kerst gevierd met de familie.”
Wanneer ga jíj je op keirin richten?
,,Theo Bos rijdt de hele zomer alleen maar keirin in Japan. Daar moet je wel echt voor worden uitgenodigd. Er is maar plaats voor zes buitenlanders. Dan kom je er niet zomaar tussen, Matthijs Büchli en Theo zitten er al standaard bij. Ik ben er nog wat jong voor. Het levert wel aardig wat geld op.”
Het verdient beter dan wat je nu hebt.
,,Ik kan er wel goed mee rondkomen, hoor. Ik heb de A-status, daarvoor geldt een standaard maandelijks inkomen. Ik heb ook enkele sponsors, Sengers Metaal en Buja Metaal, twee bedrijven in Luyksgestel. Daar komt nog een helmsponsor bij. Maar het is lang niet wat een wegrenner of een profvoetballer verdient.”
Je hebt ook geen ploeg waarbij je onder contract staat. Krijg je wel bonussen?
,,We ontvangen wel prijzengeld bij wedstrijden. Maar bijvoorbeeld bij het afgelopen WK, daar kregen we niets extra’s voor een wereldtitel, een bonus of zo van de bond. Dat is dan wel jammer. Maar ook het prijzengeld bij een wereldbekerwedstrijd stelt niks voor in verhouding tot veel andere sporten.”
Zie jij het daarom als investering?
,,Ik doe het voor de sport. Dat vind ik al heel mooi. Het gaat wel groeien. Hoe beter je presteert, hoe meer je moet kunnen verdienen.”
Wat moet je daarvoor doen buiten de wedstrijden om?
,,Wij draaien een compleet programma af. Twintig uur per week. De hele week door trainen op de baan in Apeldoorn, op vrijdag krachttraining op Papendal. Tussendoor heb je de wedstijden waarop je focust. Dit jaar zijn dat de Europese Spelen in Minsk eind juni, het EK voor beloften en het EK in Apeldoorn. Uiteindelijk staat alles in dienst van de route richting Tokio 2020.”
Hoe zwaar zijn die trainingen?
,,Het herstel is in feite even belangrijk als de training zelf. Als wij een zware training doen, lange dingen doen, vier keer 500 meter bijvoorbeeld, sprintjes van 30 seconden, dan kun je jezelf helemaal misselijk rijden. Dan houd je geen energie meer over om die dag nog iets anders te doen. Dan maak je zo veel lactaten aan dat het lichaam tijd nodig heeft om het te verwerken. De verzuring voel je al in de training. Dan weet je, de rest van de dag ben ik helemaal op.”
***
STUDIE BEDRIJFSKUNDE
Al die trainingen en wedstrijden vergen zoveel tijd en concentratie dat Harrie Lavreysen zijn studie natuurkunde aan de Radboud Universiteit inruilde voor een studie bedrijfskunde. ,,Dat is makkelijker te combineren. Voor natuurkunde moest ik meer colleges volgen. Nu kan ik meer online doen.” Aan een toekomst als bedrijfskundige denkt Lavreysen nog lang niet. De rondjes op een wielerbaan van 250 meter eisen hem helemaal op, alles is gericht op de Olympische Spelen van volgend jaar.
Wat maakt baanwielrennen voor jou zo leuk?
,,De hoge snelheid maakt het natuurlijk heel mooi. Maar ik vind ook het tactische spel heel vet, ook in de teamsprint, dan moet je op elkaar zijn ingespeeld, dan moet elk detail perfect zijn - de aerodynamica, de wetenschap die daarbij komt kijken, zoveel wetenschap als in een nieuwe fiets wordt gestopt. Er wordt zó goed nagedacht hoe wij het beste kunnen presteren. Het kat-en-muis-spelletje in de sprint. Dat alles vind ik echt heel mooi aan onze sport.”
Was het lastig om je dat tactische spel eigen te maken toen je overkwam van de BMX?
,,Ik leer nog steeds. Ik weet van mezelf dat ik snel leer, ook de tactische kant heb ik snel opgepakt. Ik maak niet snel twee keer dezelfde fout.”
Kun jij jezelf al een nederlaag verwijten?
,,Op het hoogste niveau heb ik dat nog niet meegemaakt. Ik zal mezelf pas iets verwijten als ik weet dat ik sneller ben en toch verlies. Ik baal heus wel als ik nipt tweede word, bijvoorbeeld in de wereldbeker, maar dat zie ik dan toch niet als een nederlaag. Een nederlaag is zo’n zwaar woord.”
En ben je dan niet bang meer om te vallen, voor je schouders, voor nieuwe blessures?
,,Vergeleken met de BMX stellen de valpartijen op de baan niks voor. Het valt heel erg mee wat ik aan blessures heb opgelopen als baanrenner. Je moet er ook nooit bang voor zijn. Als je daarover gaat nadenken, loopt het fout.”
(Voorjaar 2019, Helden nummer 25)